DE HEKS EN DE ZONNEZUSTER

In een land, in een verafgelegen rijk leefde er een Koning en een Koningin. Ze hadden een zoon, Ivan —Tsarevitsj, vanaf zijn geboorte kon hij niet spreken. Toen hij twaalf jaar oud werd, ging hij op een dag naar de paardenstal naar zijn geliefde stalknecht, die hem altijd sprookjes vertelde. En ook dit keer kwam Ivan-Tsarevitsj naar hem toe om van hem een sprookje te horen. Maar nu hoorde hij iets heel anders.


— Ivan-Tsarevitsj — sprak de stalknecht, — je moeder zal spoedig een dochter krijgen en jij dus een zuster. Zij zal een verschrikkelijke heks zijn. Ze zal je vader en je moeder en alle onderdanen verslinden. Ga naar je vader en vraag hem om het allerbeste paard, en doe alsof je die een tijdje wil berijden, maar dan bestijg je het en rij weg, tot voorbij de horizon, als je dit ongeluk wilt ontlopen.


Ivan-Tsarevitsj ging naar zijn vader en voor het eerst in zijn leven sprak hij. De Koning was daarover zo verheugt, dat hij zonder verder te vragen voor hem het beste paard liet zadelen.
Lange-lange tijd reed hij. Tot hij uiteindelijk bij twee oude naaisters kwam en vroeg of hij bij hen zou mogen blijven. De oudjes zeiden:
— Wij zouden graag willen dat je hier bleef, Ivan-Tsarevitsj, maar wij zullen niet lang meer leven. Zodra wij de laatste naalden gebroken en ons garen verbruikt hebben, komt de Dood ons halen!
Ivan-Tsarevitsj huilde en hij reed verder. Lange-lange tijd reed hij, tot hij uiteindelijk bij de Eikendraaier kwam en vroeg hem:
— Mag ik hier blijven?
— Ik zou graag willen dat je hier bleef, Ivan-Tsarevitsj, maar ik zal niet meer lang leven. Zodra ik al deze eiken met wortel en al uitgedraaid heb, komt de Dood mij halen.

Ivan-Tsarevitsj huilde hevig, maar moest toch verder. Hij reed en reed tot hij eindelijk bij de Bergendraaier kwam. Ook aan hem vroeg hij:
— Mag ik hier blijven?
De Bergendraaier antwoordde echter:
— Ik zou graag willen dat je hier bleef, Ivan-Tsarevitsj, maar ik zal niet lang meer leven. Je ziet, ik ben hier om de bergen te draaien. Zodra ik de laatste gedraaid heb, komt de dood mij halen.
Ivan-Tsarevitsj huilde .... en reed verder.
Lange-lange tijd reed hij tot hij uiteindelijk bij de Zonnezuster kwam.

Ze gaf hem spijs en drank en verzorgde hem als ware het haar eigen zoon. Goed was het om daar te leven, maar steeds weer verlangde hij naar zijn huis en hij wilde weten wat er in zijn vaderlijk huis gebeurd was. Steeds weer besteeg hij een hoge berg en keek naar het palijs van zijn vader en zag alleen nog maar de kale muren staan: alle mensen en dieren waren opgegeten. Hij zuchtte en huilde.
Toen hij behuild bij de Zonnezuster kwam, vroeg zij aan hem:
— Waarom heb je vandaag gehuild, Ivan-Tsarevitsj?
Hij antwoordde:
— De wind blies in mijn ogen.
Enige tijd later kwam hij weer behuild terug van de hoge berg.
Toen vroeg de Zonnezuster weer:
— Waarom heb je vandaag gehuild, Ivan-Tsarevitsj?
Hij antwoordde weer:
— Een sterke wind blies in mijn ogen.
Toen verbood de Zusterzon de wind te waaien.
Toen Ivan-Tsarevitsj voor de derde keer behuild terug kwam, moest hij alles bekennen. Nu vroeg hij de Zusterzon of hij naar huis mocht gaan om zijn geboorteland weer te zien. Ze liet hem niet gaan. Hij smeekte haar echter zo lang tot dat zij hem liet gaan om zijn vaderland te bezoeken en ze gaf aan hem een borstel, een kam en twee frisse appeltjes: als je zo ’n appel eet, worden zelfs oude mensen weer jong

Ivan-Tsarevitsj reed weg en kwam bij de Bergendraaier die bezig was de laatste berg te draaien. Ivan-Tsarevitsj nam zijn borstel wierp deze in het weide veld: en zie, uit de aarde groeiden hoge-hoge bergen, met hun toppen reikten zij tot aan de hemel. En hoe velen waren het — ontelbare! De Bergendraaier ging vrolijk aan het werk.

Na een lange of korte tijd kwam Ivan-Tsarevitsj bij de Eikedraaier. Alleen drie eikenbomen waren nog overgebleven. Hij nam de kam en wierp deze in het vrije veld: en zie, ruisend dichte eikenwouden verhieven zich uit de aarde, de ene eik was nog dikker dan de andere. De Eikedraaier, dankte Ivan-Tsarevitsj en ging blij aan het werk om de honderdjarige eiken te rooien.
Na lang of korte tijd kwam Ivan-Tsarevitsj bij de oude naaisters en gaf ieder van hen een appel. Zij aten de appel, en zie, ze werden jong en schonken hem een doekje: «Zodra je met deze doek zwaait, ontstaat er achter je een groot meer.»
Ivan-Tsarevitsj kwam in zijn geboorteland. Zijn zuster rende hem tegemoet, begroette hem en liefkoosde hem.


— Ga zitten, lief broertje — zei ze — speel op de citer, ik zal ondertussen het middagmaal bereiden.
De Tsarevitsj ging zitten en tokkelde op de citer; daar kwam een muisje uit zijn holletje en zei hem met menselijke stem:
— Red je zelf, Tsarevitsj, loop weg zo snel als je kan! Je zuster ging om haar tanden te slijpen.
Ivan-Tsarevitsj rende de kamer uit, sprong op zijn paard en reed terug; het muisje liep echter steeds over de snaren: de citer klonk en de zuster wist niet dat haar broeder vertrokken was. Toen ze haar tanden geslepen had, stormde ze de kamer binnen, ze keek — daar was geen ziel meer te zien, alleen dat muisje vluchtte in haar holletje. Woedend werd de heks, begon met haar tanden te knarsen en rende achter haar broer aan.
Ivan-Tsarevitsj hoorde lawaai, keek om — zijn zuster zou hem straks inhalen; hij zwaaide met de doek en achter hem ontstond een diep meer. Terwijl de heks over het meer zwom, was Ivan-Tsarevitsj al ver vooruit.
Nog sneller jaagde zij achter hem aan...ah, hoe dichtbij! De Eikendraaier zag, dat Tsarevitsj op de vlucht was voor zijn zuster en hij draaide de eiken uit de grond en wentelde deze over de weg. Er was geen doorkomen aan. De heks echter knaagde en knaagde met haar scherpe tanden een smal pad door het dichte eikenhout. Ivan-Tsarevitsj was al ver vooruit. Ze stormde achter hem aan, joeg en joeg, nog even... en hij zou niet meer weg kunnen vluchten! De Bergendraaier zag de heks, greep de allerhoogste berg en draaide deze over de weg en op deze berg zette hij nog een andere. Terwijl de heks omhoog klauterde, was Ivan-Tsarevitsj al ver vooruit.


Toen de heks over de berg heen geklommen was, rende ze weer achter haar broer aan... Ze zag hem en riep:
— Nu ontkom je me niet meer!
Ze was zo dichtbij dat ze hem al bijna had ingehaald! Op dat ogenblik kwam hij aan bij het paleis van de Zonnezuster en riep:
— Zon, Zon! Open je venster.
De Zonnezuster opende het venster en Tsarevitsj sprong met paard en al naar binnen.
De heks smeekte:
— Ah, geef me toch mijn broer terug! Maar de Zonnezuster luisterde niet en ze gaf hem niet. Toen zei de heks:
— Laat dan Ivan-Tsarevitsj met mij op de weegschaal gaan, wij zullen zien, wie zwaarder is. Als ik zwaarder ben, dan zal ik hem opeten, als hij zwaarder is — mag hij mij doden!
Zo gebeurde het; eerst ging Ivan-Tsarevitsj op de schaal zitten, daarna klom de heks op de andere schaal: nauwelijks had ze er een voet opgezet of Ivan-Tsarevitsj werd met kracht in de hoogte geworpen en hij vloog direct in het paleis van de Zonnezuster; en de heks — de slang — bleef op de aarde.